Als je New Yorker bent, raak je misschien gewend aan de aanblik. Als je in de stad woont, wordt het misschien een van de vele plekjes van Manhattan. Maar als je van buiten komt, als bezoeker, en je bent er niet op voorbereid… Het gevoel bekruipt je dat je al eerder voor dit gebouw hebt gestaan, ook al zie je het voor het eerst.
Zo overkomt het mij op een middag, niet lang geleden, wanneer ik oostwaarts op 72nd Street loop en Central Park nader. Ik werp een blik naar links. Het gebouw omschrijven als spookachtig klinkt misschien wat goedkoop. Maar alles eraan — de hoge gevelspitsen, de balustrades, de gaslantaarns die zelfs overdag branden, het gietijzeren hek dat naar de open binnenplaats leidt — lijkt bewust gemaakt om zo’n indruk te wekken. Misschien een indruk die door kennis achteraf ontstaat — toen het complex ruim een eeuw geleden werd gebouwd, was het doel waarschijnlijk simpelweg om er een elegant stadsgebouw te laten verrijzen. En voor de mensen die er wonen is het mogelijk ook gewoon hun thuis, de plek waar ze wonen. Was het een voorteken dat Polanski, toen hij in 1968 zijn film ‘Rosemary’s baby’ opnam, de buitenkant van het Dakota-gebouw als decor voor het horrorverhaal koos? Iedereen die de film ooit heeft gezien, krijgt het een paar graden kouder zo gauw ze die muren in het gezicht krijgen.
Het is vooral de gebeurtenis van 29 jaar geleden die nog steeds bezoekers trekt. Achter mij hoor ik een stem. ‘Is dit waar…?’, vraagt een jonge vrouw. Haar vriend geeft al antwoord voordat ze uitgesproken is. ‘Ja’. M. D. C. — — schoot John Lennon dood vlakbij dat hek op de avond van 8 december 1980. Lennon kwam toen thuis van de Record Plant, een geluidsstudio waar hij samen met Yoko had gewerkt aan een nummer getiteld ‘Walking On Thin Ice’. Toen ze de ingang van het Dakota naderden, even voor elf uur ‘s avonds, wachtte C., die dezelfde middag, bij dezelfde ingang, al een handtekening van Lennon had gevraagd en gekregen, hen op met een pistool. Lennon was volstrekt kansloos. In het St. Luke's-Roosevelt ziekenhuis werd zijn dood officieel vastgesteld.
Na het uiteenvallen van The Beatles trad hij minder in de openbaarheid; hoewel veel fans uit de hele wereld wisten dat hij in New York woonde, was zijn exacte verblijfplaats slechts bij weinigen bekend. Op de avond van de moord, toen het nieuws van zijn dood zich snel verspreidde, verschenen er niettemin al gauw foto’s en televisiebeelden van het Dakota. Die dag werd het gebouw synoniem met verscheurdheid, zinloos verlies, vermoorde levensvreugde.
Staand op die plek — ongepland, kijkend naar het gebouw dat je nog nooit met eigen ogen hebt aanschouwd — overvalt je: voor iedereen in deze stad, in dit land, op deze aardbol, die jonger dan 32, 33 jaar oud is, is de herinnering aan John Lennon de herinnering aan een dode. De moord was al iets uit het verleden toen zij zich voor het eerst bewust werden van zijn naam. Het Dakota zou voor hen iets kunnen zijn als het Ford Theater in Washington D.C., of de Triple Underpass in Dallas. Plaatsen waar iets verschrikkelijks gebeurde — het zijn de plaatsen waar respectievelijk Lincoln en Kennedy werden vermoord — maar wel iets verschrikkelijks van vroeger, niet iets dat deel uitmaakt van hun eigen leven.
Ik steek de straat over die Central Park West heet en betreed het voetpad dat naar het park zelf leidt. Een klein meisje, een jaar of vijf oud, komt het park uit samen met haar ouders. Ze hebben het kennelijk over Lennon gehad, want ze vraagt hen: ‘Ligt hij daar begraven?’ Met een stem alsof hij voor een monument staat, antwoordt haar vader: ‘Nee, daar werd hij vermoord. Ik weet niet waar hij begraven ligt.’ Waarop ze de straat oversteken, richting het Dakota.
Het grote aanbod aan Lennon-souvenirs, te koop aangeboden bij de ingang van het park — foto’s, tekeningen, ansichtkaarten — is te begrijpen vanuit een commercieel oogpunt. Maar in de schaduw van het gebouw waarvoor hij werd vermoord, voelt het toch als ongepast. Het zal wel niet vernederend bedoeld zijn, en misschien zijn New Yorkers er ook al lang aan gewend.
Net voorbij de ingang van het park bevindt zich het beroemde Strawberry Fields, opgedragen aan zijn herinnering. Het belangrijkste verzamelpunt is het mozaïek met in het midden slechts een enkel woord: ‘Imagine’. Op een bord ernaast staat vermeld dat je hier geen muziekinstrument mag bespelen. Maar vandaag tokkelt een man, gezeten op een bankje bij het mozaïek, op een akoestische gitaar. Hij speelt ‘In My Life’ en zingt met onvaste stem: ‘There are places I remember…’ Komende dinsdag, op de verjaardag van de moord, zal de stemming wel bedrukt zijn op Strawberry Fields. Maar vandaag, tenminste op dit tijdstip, is de sfeer ontspannen. Mensen strekken zich in liggende houding uit op het mozaïek, grijnzend terwijl ze Beatles-poses aannemen uit ‘A Hard Days Night’ of ‘Help!’. Vrienden knielen met camera´s naast hen neer, de lens zo richtend dat het Dakota op de achtergrond nog wordt meegenomen. Een korte, informele rij mensen staat te wachten om ook op het mozaïek te worden vereeuwigd.
De man met de gitaar zingt:
‘But of all these friends and lovers…’
De zoveelste klik van de zoveelste camera.
‘…there is no one compares with you.’
Negenentwintig decembers geleden wilde een man op 72nd Street maar een ding: gewoon naar huis gaan om in zijn eigen bed te slapen.
(Bron: edition.cnn.com)
(Vert.: Frank Kremer)