Afhankelijk van aan wie je het vraagt, is Billy Preston óf de vijfde Beatle (een van de vele gegadigden voor deze titel, maar in ieder geval een van de weinigen die hier echt aanspraak op kunnen maken), óf de beste muzikant ooit bij de Rolling Stones of simpelweg een wonderkind dat zijn fenomenale muzikale talent het beste heeft weten te gebruiken.
Als talentvol orgel- en pianospeler trad hij op 10-jarige leeftijd op met gospelzangeres Mahalia Jackson. Op zijn twaalfde was hij al te zien in films en begon hij bekendheid te krijgen vanwege zijn muzikale vakmanschap, dat bij andere muzikanten, twee keer zo oud als hij, verbazing wekte. Begin jaren ’60 ging hij ging op tournee met Little Richard, tijdens welke gelegenheid hij de nog onervaren Beatles ontmoette, en in 1963 speelde hij keyboard op Night Beat, het laatste album van Sam Cooke.
In 1965 speelde hij mee met de Everly Brothers en in 1966 met de Monkees, voordat hij zich in 1968 weer aansloot bij de Beatles om mee te werken aan The Beatles (onder de meeste fans bekend als The White Album). Het was uiteindelijk aan zijn samenwerking met de Fabs te danken dat hij zijn reputatie vestigde als een van de grootste sessiespelers aller tijden. Hij sloot zich weer bij ze aan voor Abbey Road en voor hun meest bekende album Let It Be, waar zijn naam als enige muzikant ooit werd vermeld naast die van de Beatles bij het nummer Get Back (credited to ‘The Beatles with Billy Preston’).
Alsof het nog niet genoeg was dat hij een van de hoogtepunten was geweest in de laatste jaren van de Beatles, werkte hij daarna mee aan de debuut solo-albums van zowel John als George. Hierna sloeg hij een andere weg in en nam hij de keyboards bij de Rolling Stones voor zijn rekening.
Deze vruchtbare jaren vormden voor Preston de basis voor de rest van de jaren ’70, met op zijn geweldige lijst van verdiensten onder andere zeer veel sessies met de Stones - inclusief Sticky fingers en Exile On Main St.- Young, Gifted and Black van Aretha Franklin, There’s A Riot Going On van Sly and The Family Stone, Blood On The Tracks van Bob Dylan én een succesvolle solocarrière. Doe daar nog eens een van de grootste afrokapsels bij die je ooit hebt gezien, en je hebt alle ingrediënten voor een authentieke legende.
Waarom is hij een legende?
In de eerste plaats was hij een ongelofelijk expressieve en creatieve organist met een winnaarsmentaliteit. Als het nodig was om iets neer te sabelen deed hij dat, maar Preston’s grootste wapen was zijn vermogen om zich over te geven aan het lied. Je kunt niet met de Beatles spelen als je niet een bovennatuurlijk begrip hebt van de groepsdynamiek en Prestons vriendelijke persoonlijkheid was in staat om zich te voegen in elke groepsopstelling. Zijn spel varieerde van gevoelig tot volslagen heftig en bovendien kon hij ook nog zingen. Een grote persoonlijkheid met een nog grotere mond. Het is geen wonder dat hij bovenaan ieders lijstje stond als men op zoek was naar een pianospeler in de jaren ‘60 en ‘70.
Tijdlijn
1946 – Geboren in Houston, Texas.
1956 - Start tournee als achtergrondspeler bij gospelzangeres Mahalia Jackson
1963 – Brengt 1e solo-album Old Soul uit op 16-jarige leeftijd en neemt Night Beat op met Sam Cooke.
1969 – Speelt mee op Let It Be samen met de Beatles.
1970 – Neemt All Things Must Pass op met George Harrison en de Plastic Ono Band met John Lennon.
1972 – Speelt keyboard en orgel op Exile On Main St. met de Rolling Stones.
2006 – Overlijdt op 59-jarige leeftijd.
(Bron: musicradar.com)
(Vert.: Linda Weller)