Op 9 februari 1964 namen The Beatles het podium in bij de ‘Ed Sullivan Show’.
Het duurde niet lang voordat andere bands – zoals o.a. the Rolling Stones, the Kinks, the Who en the Yardbirds, hen volgde in wat nu bekend staat als de Britse Invasie.
Hoewel misschien te verwachten was dat deze vloed van Britse popcultuur zou kunnen leiden tot een even grote interesse in Engelse auto’s, bleek dat niet het geval in de Verenigde Staten. Amerikanen gingen in die tijd te veel op in de populaire muscle-cars om zich te verdiepen in de kleine, onbetrouwbare Engelse automobielen. Bovendien waren alle Engelse auto’s van de Amerikaanse markt verdwenen toen de autofabrikanten in Detroit tijdens de recessie eind 50-er jaren begonnen met de introductie van kleinere, zuinigere auto’s.
“Terwijl het tij voor het importeren van auto’s al aanzienlijk was gekeerd door de introductie van Amerikaanse compacte wagens, werd kleiner en zuiniger transport door de meeste kopers niet serieus genomen, wie zou genoegen nemen met minder in het vooruitzicht dat de recessie op zijn eind liep en ze weer terug konden naar V8’s en grote auto’s,” zei Rick Feibusch, automobiel historicus, in een e-mail.
“Toen kwam Lee Iacocca met de Mustang, een schappelijk geprijsde en op de jongerenmarkt gerichte revisie van de compact met zijn sexy uiterlijk, gevolgd door John DeLorean die een Bonneville motor plaatste in een middelgrote Tempest en de muscle-car gekte ontstak met zijn GTO. Amerikaanse jongeren wilden dit type auto’s.
Het aantal Britse en andere Europese auto’s dat tijdens de Britse Invasie Amerika binnen kwam was te verwaarlozen. Het enige nummer van de band uit die tijd dat kenbaar over auto’s ging was ‘Drive My Car’. Dat ging niet eens echt over auto’s, maar over iemand die een auto bestuurde. In andere Beatles nummers werd wel eens een auto genoemd, maar dan meer als begrip dan als thema.
Het waren Amerikaanse bands – zelfs folk groups – die zongen over de klasse van auto’s. ‘Mustang Sally’, ‘Hey Little Cobra’ en ‘Little Deuce Coupe’ bewijzen hoe zeer de Amerikaanse Pony cars, GT racers en speciaal gebouwde hot rods deel uitmaakten van de nationale mentaliteit.
“De eerste Engelse groepen zongen over liefde en verloren liefde, of herintroduceerde blues bij de Amerikanen, en zongen met de treurigheid van de Britse jeugd in de laatste periode van de naoorlogse onverbiddelijkheid”, zei Mr. Feibusch.
Maar dat weerhield de Britse rocksterren er niet van om hun succes om te zetten in auto’s. The Beatles waren daarin geen uitzondering. In de uniforme stijl die zo typerend was voor hun begintijd reden ze alle vier een tijdje een Mini Cooper voor dagelijks gebruik (een esthetisch detail dat goed had gepast in de verhaallijn van film ‘Help’, de film van de band die in 1965 uitkwam).
Maar the Beatles hadden ook wel oog voor aantrekkelijker, specialere auto’s. George Harrison was eigenaar van onder andere een Aston Martin DB5 uit 1965 en een Jaguar E-type. John Lennon kocht een Sgt. Pepper-achtige, van psychedelische schilderingen voorziene Rolls Royce Phantom V in 1965 – die naar zijn zeggen was geïnspireerd op de stijl van zigeuner caravans – en een Ferrari GT. Paul McCartney bezat zowel een DB6 uit 1966 als een Lamborghini 400GT uit 1967. Ringo Starr kocht in 1964 tijdens de eerste succesperiode van The Beatles een Facel Vega en later, in 1968 een Ford Mustang.
Dus hoewel the Beatles de Amerikaanse cultuur volledig binnendrongen, konden de Britse invallers zelf de overal aanwezige Amerikaanse auto’s niet weerstaan. In navolging van Mr. Starr, zou ook John Lennon er uiteindelijk een bezitten, als een echt inlander kocht hij in 1972 een Chrysler all-terrain stationwagen toen hij in New York woonde met Yoko Ono.
(Bron: nytimes.com)
(Vert.: Marijke Snel)