In maart 1966, tijdens de hoogtedagen van The Beatles, zond John Lennon een theologische boodschap onze godvruchtige wereld in. The Beatles, zo zei hij, waren populairder dan Jezus.
Ik was een kind dat altijd braaf naar de kerk ging en ik had alle albums van de Fab Four. Op zondag zong ik 'Het gaat goed met mijn ziel', en tijdens de week zong ik mee met Rubber Soul. Zouden we nu moeten kiezen tussen John en Jezus?
'Het Christendom zal verdwijnen,' vertelde Lennon aan een Engelse journalist. 'Het zal wegkwijnen en verschrompelen. Wij zijn populairder dan Jezus nu —ik weet niet wat het eerst zal verdwijnen, rock and roll of het Christendom.'
In Engeland had het commentaar van Lennon geen grote gevolgen. Hij gaf gewoon zijn mening tijdens een publiek debat met geestelijken en andere intellectuelen over de toekomst van het Christendom.
Maar hier, werd zijn opmerking onthaald op krampachtige verachting.
De volwassenen die het The Beatles kwalijk namen, maakten handig gebruik van dit moment. Predikanten riepen op om de albums van The Beatles op de brandstapel te gooien. Memphis probeerde hun geplande concert af te lassen. Lennon, die altijd al de meest gecompliceerde Beatle was, gekneusd door zijn jeugd, met zwartgallige humor, op zoek naar conflicten, twijfelend over zijn beroemdheid, speelde nu de spirituele uitdager. Zijn woorden ontzagen niets of niemand, en zelfs voor ons leerlingen van de vijfde graad, breidde Lennon de excessen aan elkaar en het had allemaal een dubieuze invloed op de jongeren (zoals wij) —te verkondigen dat vier gasten uit Liverpool grootser waren dan de Zoon van God. John identificeerde zich met een vlammende, in het oog springende sociale realiteit: mensen werden nu meer opgewonden over beroemdheden dan over religie. Zouden de kerken daar ook geen punt van moeten maken, en de strijd aangaan met idolatie en beroemdheid? Weinige hebben het ooit geprobeerd, niet vroeger en ook nu niet.
Toen de wereld ophield te bestaan (dat was, toen The Beatles uit elkaar gingen in 1970), werden de veroordelingen, de opvattingen van Lennon brutaler: hij werd een advocaat van de vrede en stond eerder sceptisch tegenover religie. Hij vond zichzelf en zijn politieke statements belangrijk (en zijn oerschreeuwtherapie). Maar hij was ook een zoeker die flirtte met de ideeën over religie die er leefden in de wereld en correspondeerde in stilte met de evangelist Oral Roberts over het Christelijk geloof, het zoeken naar vrede in de geest.
Deze week op 8 december, zal het dertig jaar geleden zijn dat Lennon werd doodgeschoten door een fan met een verwarde geest. De dagen nadien, hoorde je overal het nummer ‘Imagine’ van Lennon. Het belichaamde het verdriet van zijn fans maar het was ook tekenend voor de ambitieuze humanistische idealen waar hij voor stond, en geen popster slaagde er in dit ooit na te doen. Misschien is de woede om de moord de reden hiervan.
De oude manier van oorlog voeren, de bezitterigheid en het nationalisme zijn ten dode opgeschreven, zong Lennon. Hij durfde mensen te vragen om zich in te beelden dat alle mensen broeders zouden worden.
‘Imagine’ gaf ook kritiek op de georganiseerde religies. Als iemand die nog steeds trouw naar de kerk ging, had ik spijt van deze uitspraak. Het leek mij een haastig genomen conclusie, een gemakkelijk cliche, van het zoeken van John Lennon naar verzoening, zowel globaal als in zijn prive leven.
(Bron: tennessean.com/Ray Waddle)
(Vert: Janien Nuijten-Colans)