In 1966 had de hele wereld inmiddels the Beatles wel ontdekt, maar het was het jaar waarin we allemaal zouden ontdekken hoe groot ze zouden worden.
De nieuwe biografie 'Beatles '66: The Revolutionary Year (Ecco, 464 pagina's, *** van de vier sterren) van auteur Steve Turner belicht het explosieve middelpunt van de carrière van de band, die begint met een hoognodige break.
Het vermoeide kwartet was voor het eerst in jaren even weg uit de studio om hun levens in en rondom Londen op te bouwen, wat cultuur op te snuiven en te experimenteren met geestverruimende drugs. Wanneer ze in april weer verzamelen in Abbey Road om Tomorrow Never Knows op te nemen, John Lennons weergave van een acid trip, is de transformatie onmiskenbaar. Zoals Bob Dylan al zegt wanneer hij het nummer hoort: "Oh, ik snap het al. Jij wil duidelijk niet meer schattig gevonden worden."
Beatles '66 sluit op vele manieren aan bij de nieuwe documentaire van Ron Howard 'Eight Days a Week: The Touring Years'. Waar dat project culmineert in de ongemakkelijke laatste tournee van 1966, volgt Beatles '66 de evolutie van de muziek volgend op het stoppen met touren. Het verhaal is zelfs bij toevallige fans bekend, die niet direct van de hoed en de rand weten van de schijnbaar plotselinge transitie van liefdesliedjes naar psychedelische rock.
Wat muziekjournalist Turner bijdraagt aan zijn navertelling is inside toegang (het boek is gebaseerd op zijn interviews met The Beatles evenals met gesprekken met producent George Martin en George Harrison's mentor Ravi Shankar) en een buitengewoon oog voor detail in de stijl van Peter Guralnick (Last Train to Memphis: The Rise of Elvis Presley).
John Lennon, geflankeerd door George Harrison en Ringo Starr, excuseert zich tijdens een persconferentie in Chicago op 11 augustus 1966 voor zijn opmerking over dat the Beatles populairder waren van Jezus. "Ik zei gewoon wat ik zei en het was verkeerd. Of het werd verkeerd opgepakt. En nu is het enorm opgeblazen allemaal."
Het is interessant dat de auteur (eerder werk: A Hard Day's Write: The Stories Behind Every Beatles Song) af en toe duidelijk teleurgesteld is in zowel Lennon als Paul McCartney. Turner refereert herhaaldelijk aan de luiheid van Lennon (John sliep veel en keek veel TV) en fixeert op de imperfecties van McCartney - met name Pauls bewering dat hij eind 1966 LSD probeerde (en niet in 1965), waardoor hij zich in heel andere sferen bevonden zou hebben terwijl hij aan het album Revolver werkte.
Wat het boek bijzonder goed doet, is een glimp bieden van de bandleden op onbewaakte momenten - bijvoorbeeld: een doodsbenauwde Lennon die huilt als de implicaties van "we zijn populairder dan Jezus" doordringen. Even opvallend is Turners beschrijving van de vier vrienden die zich klaarmaken voor het onvermijdelijke leven na the Beatles, maar nog steeds elkaars gezelschap prefereren. Dit komt op ontroerende wijze naar boven als Ringo Starr, die zijn maatje mist, naar Spanje vliegt om daar Lennons 26e verjaardag met hem door te brengen.
Turner stelt duidelijk vast dat the Beatles meer waren dan popsterren of zelfs muzikanten. Maar het is een conclusie waar hij naartoe werkt. In zijn proloog schrijft hij: "Innerlijke veranderingen en nieuwe invloeden zijn niet altijd evident voor het creëren van nieuwe kunst. Niet iedereen heeft de capaciteit om op deze manier nieuwe vormen te smeden."
(Bron: USA Today)
(Vert.: Ruby Van Den Bergh-Coenraads)